v.v.t.t. = voltooid verleden toekomende tijd, een van de acht werkwoordtijden, bv.: ik zou hebben gelopen, wij zouden hebben gelopen;
v.t.t.t. = voltooid tegenwoordige toekomende tijd, een van de acht werkwoordtijden, bv.: ik zal hebben gelopen, wij zullen hebben gelopen;
Dit zijn de acht werkwoordtijden:
hij doet het (o.t.t.); hij deed het (o.v.t.); hij heeft het gedaan (v.t.t.); hij had het gedaan (v.v.t.); hij zal het doen (o.t.t.t.); hij zou het doen (o.v.t.t.); hij zal het gedaan hebben (v.t.t.t.); hij zou het gedaan hebben (v.v.t.t.).