In Nederlands maken we geen onderscheid in het werkwoord ‘zijn’.
In Spaans wel:
‘Ser’ gebruik je wanneer het een langdurige of permanente toestand uitdrukt:
Soy hombre/mujer = ik ben man/vrouw)
‘Estar’ gebruik je wanneer het een tijdelijke toestand uitdrukt.
Estoy cansado = ik ben moe)
Nog een paar voorbeelden:
ser bueno = goed zijn (van karakter)
estar bueno = goed smaken (bord soep)
ser listo = slim zijn (karaktertrek)
estar listo = klaar zijn (om te vertrekken)
ser rico = rijk zijn (geld)
estar rico = lekker zijn (eten)
soy de Amsterdam = ik ben Amsterdammer (van geboorte)
estoy en Amsterdam = ik ben in Amsterdam (op vakantie)
Aan de vervoeging kun je zien welke betekenis bedoeld wordt.
Dit zijn de vervoegingen van ser en estar:
Ser
Yo soy
Tú eres
El/Ella es
Nosotros somos
Vosotros sois
Ellos/Ellas son Y
Estar
Yo estoy
Tú estás
El/Ella está
Nosotros estamos
Vosotros estáis
Ellos/Ellas están
SER gebruik je daarnaast in de volgende gevallen:
- Beroep (soy panadero = ik ben bakker)
- Nationaliteit (es Holandés = hij is Nederlander)
- Uitdrukkingen van tijd, data, dagen en gebeurtenissen (son las doce = het is 12 uur, 5 december, kerstmis)
- Eigendom (es mio = dat is van mij)