andar en bicicleta ,ir en bicicleta: fietsen
montar en bicicleta; te fiets gaan
Ik fiets graag langs de zee : m' incanta ir en bicicleta al lado del mar,
me gusta andar en bicicleta al lado del mar
(tja het "graag willen" wordt hier dus het werkwoord, in het Spaans), dus :
(yo) voy en bicicleta, (tu) vas en b., el (ella) va en b., nos vamos en b. oís vais en b., ellos (ellos) van en bicicleta………...
Zelf gebruik ik het bedachte werkwoord "bicicltar" en dat wordt vrolijk geaccepteerd.